Deinum is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderrug ten westen van de Middelzee is ontstaan. De radiale structuur van de terp is goed bewaard gebleven en te ervaren vanaf de nog aanwezige ringweg, de Sint-Janswei, vóór de Hervorming de processieweg op Sint-Jansdag.
Aan deze ringweg is een verscheidenheid aan bebouwing te vinden. Hoewel in beschrijvingen uit vroegere eeuwen steeds gemeld wordt dat Deinum een dorp is van schapen- en varkensslagers, staat aan de Sint-Janswei ook een pand dat wijst op andere handel, een neoclassicistisch pand uit het midden van de 19de eeuw met een kaaszolder met halfronde vensters. Aan de ringweg staan een groot pand van een voormalige kuiperij met directiewoning en een boerderij met een voorhuis in vernieuwingsstijl. Het dorp was sinds de 17de eeuw uitstekend ontsloten; het kwam toen vrijwel op de oever van de Harlingertrekvaart te liggen. Daar kwam dan ook een inmiddels verdwenen buiten Welgelegen tot stand. Aan het einde van de 19de eeuw is een deel van de terp afgegraven, vooral aan de westelijke zijde, waar nu onder meer nog een open kamp land ligt.
Het aanzienlijke terprestant is het hoge podium van de kerk. De Tegenwoordige Staat van Friesland meldde in 1786: ‘Dit dorp pronkt met een schoone groote kerk en kloktoren van een byzonder maaksel, rondsom voorzien met huizen.’ Het bijzondere maaksel is de ‘sipel op ’e toer’, de uivormige torenbekroning, waar zelfs liedjes over worden gezongen. De kerk is toegewijd aan Sint-Jan de Doper. Zij is oorspronkelijk een laat-romaans bouwwerk uit de 13de eeuw, dat vaak is vergroot en gewijzigd: aan de oostzijde kwam een vijfzijdig gesloten koor. De toren dateert van 1550/’67. De uivormige spits met hoekpinakels kwam, na de Hervorming, in 1589 tot stand. De kerk herbergt een collectie grafzerken van excellente kwaliteit.
Ten noordoosten van Deinum ligt aan weerszijden van het Zijlsterrak, een deel van de Harlingertrekvaart, de buurt Ritsumazijl, die gedeeltelijk bij Marssum hoort.